TOVENAAR
ik heb een overtuigende
goochelaar in dienst
mijn hoofd
is mijn bloedeigen illusionist
het tovert filmbeelden
die zomaar waar kunnen zijn
het laat beren los
die ik in slapeloze nachten bestrijd
en als mijn ogen en hart niet ingrijpen
houdt het mij blijvend
gevangen in een
niet bestaande werkelijkheid
MOEDERSCHAP
uit de borsten stroomt geen melk meer
haar armen mogen het kind niet tillen
maar de linzen worden vrijwillig gekookt
en de slaapplaats zonder dak gedekt
want haar bestemming
vastgelegd door de eerste boreling
zoekt vreemde wegen
om het onalledaagse pad
van haar kind te effenen
ZIJN
zo simpel is het
zien wat is
de diepte inbegrepen
ontdaan van vooroordelige sluiers
het ongekende niet beroeren
en dan
voorzichtig heel behoedzaam
oefenend leven
met zijden handschoenen
en brokaten slippers
de onbedoelde schade
tot het uiterst beperken
GEDULD
tot de weg zich vanzelf wijst
of niet
tot de nagels lang zijn
of niet
tot de wijsheid zich aandient
of niet
tot de ander zich omkeert
of niet
tot de zon schijnt
of niet
zijn met wat is en
met wat nooit zal komen
leven tussen wens en weten
ZELFCONSTRUCTIE
onder hooggespannen verwachting
begroef ik mijn talenten
op zoek naar ander goud
spitte ik mijn ziel om
besteedde dag en uur
aan de archeologische verkenning
van mijn wezen
de geschiedenis leefde
in het nu
waar de
ongebruikte gaven
niet bestaan
OPSTELLINGEN
bij bomen is het zo
zegt boswachter Wohlleben
onzichtbaar voor het oog
dragen zij elkaar
via ingewikkelde banen
van subtiele ondergrondse
verbindingen
zo is het bij bomen
bij mensen
is het zo
onzichtbaar voor het oog
dragen familieleden elkaar
via ingewikkelde banen
van subtiele onbewuste
verbindingen
zo is het bij mensen
ATTITUDE
trein uitgevallen
bus genomen
twee mogelijkheden
minuten tellen
en nagelbijtend de eindhalte
seconde na seconde
dichterbij denken
zinloos versnellen
of
de onbekende weg
genieten
de bloesem en de uiterwaarden
een dorp een oude kerk
zenvol vertragen
VLUCHTEN
ik spreek schande over mezelf
en buig mijn hoofd
houd angstvallig
mijn armen gesloten
om mijn eigen ruimte
niet prijs te geven
aan de duizenden
die naamloos
zonder bed opstaan
en wandelen,
struikelen, hardvochtig
worden tegengehouden
ik zal schande blijven spreken
tot ik de namen ken
de ogen zie
en zachtaardig handel
struikelend
zonder uitkomst
WIE
de studente met haar zwierige rok
verbergt zich achter
de hangende borsten
de jonge moeder schuilt in de
warme vlagen van de overgang
onder de herfstige huid
en knoestige voeten
leeft nog steeds
het meisje dat de okki leest
wisselvallig en wispelturig
wentelt de oude vrouw
zich in al haar weergaven
zij is allen en geen van hen
haar handje aait
iets te fors
het zachte bolletje
ze knuffelt
haar broertje
als een levende pop
stevig wil ze hem vasthouden
voelen dat hij bij haar hoort
als hij huilt
vat ze het lijden van de mens
krachtig samen:
'hij mist de navelstreng'
©margrietlenglet2016
GROEI
vanuit de schoot geworpen
wordt cel voor cel
gestaag geëigend
eigen handjes, voetjes, buik
eigen hoofd en eigen hart
gestalte wordt hij
met zijn naam
leven gaat hij
als zichzelf
HORA EST
de tijd misleidt
de planten
gisteren in de kelder gezet
moeten nu alweer naar buiten
de lente van drie maanden
duurt tegenwoordig een kwartaal
de dochter gaat met pensioen
terwijl de vader nog werkt
de baby krijgt haar eigen kind
de dood komt nader terwijl ik
juist geboren ben
de tijd misleidt
de tijd gaat nooit om
LEERSCHOOL
zo te kijken
nieuwsgierig
zonder ballast
verwonderd
zonder schuld
verlangend
zonder oordeel
zo te kijken
als een nieuwgeborene
elke dag weer
GEBOORTE
zacht spreek ik
je naam
die je nog te groot is
een kostuum van
een voorvader
waar je in
moet groeien
of een lijvig boek
dat nog geschreven
moet worden
zacht spreek ik
je naam
en zie je nog niet voor me
oningevulde letters
die niet samenvallen
zacht spreek ik
je naam
proef ik de klank
herken hem niet
herhaal, articuleer en
noem je naam
en langzaam
word jij jij
GEHEIM
magisch rond
heksengroen
kruidig ruikend
mysterieus
heilige vorm
buitenaards
zoemend
ontstaat onder
mijn handen
mijn eigen
grascirkel
de woorden
uitgewrongen en gemangeld
door de raderen van de rede
worden onvermijdelijk
een platte tekst
die niet vertolkt
wat
het hart beroert
©margrietlenglet2016
LEVEN
uit de schoot
gedreven
op de buik
verwelkomd
geworden
van wezen
naar mens
losgelaten
vastgehouden
losgelaten
met tranen
vrijgegeven
aan
een nieuwe wereld
WINDSTIL
waar is de luwte
als het leven me aanstormt
me voort stuwt op de boulevard
langs de schuimende golven
waar is de luwte
als mijn oren vol zijn van de bries
mijn mond bezand
mijn wangen betraand
waar is de luwte
ik wil leunen tegen de orkaan
steunen op de wolken
mij vleien tegen wervelende winden
en zo onalledaags
in de luwte verzeilen
DE BLUES
had ik maar o
was ik maar
een ritmische bleus
had ik maar o
was ik maar
oorwurm zonder zin
had ik maar o
was ik maar
spoken in mijn hoofd
had ik maar o
was ik maar
laat het nu maar gaan
had ik maar o
was ik maar
slijten zal het ooit
had ik maar o
was ik maar
neem het maar voor lief
neem het maar voor lief
neem het maar voor lief
MIJLPAAL
in een deux-chevaux
met het dak open
onder een zevende hemel
van verliefdheid
reden we
onvermoed en overmoedig
onze geschiedenis in
waar ouders vertrokken
en kinderen kwamen
waar de zon verduisterde
en de regenboog verscheen
met toewijding
slechtten we de drempels
en haalden we te vaak
de fantasie in
gaandeweg
ontvouwde zich
het met voor van
elkaar
WAARTOE
ik schrijf
jij schildert
zij vindt
hij zwijgt
wij zoeken
jullie weten
zij leven
waartoe
elk antwoord
is geldig
elk antwoord
is ongeldig
voor de ander
god
liefde
waarheid
natuur
onnavolgbaar
volgen wij
de weg
EEN
na elke gemaaide strook
ruik ik groener
kruipt het voorjaar
meer en meer onder mijn huid
wil ik lente worden
begerig de zon indrinken
me laten balsemen
door de tere bloesem
de klanken van de lijsters
resoneren onverhoeds
mijn wringende verlangen
om onafscheidelijk te zijn
VERWACHTING
als was er geen tijd
zo verstrijken de uren
morgen
dadelijk
nu gebeurt het
vol van straks is zij
in onrustige rust
en verrukt vertrouwen
wachten
wachten
zo verstrijken de uren
als was er geen tijd
BOOTTOCHT
als een ervaren
twee-zonder-stuur
schieten we door het water
elk haar eigen riem
stevig doorhalend
een onverwachte snoek
vangen we om beurten
en even tollen we rond
als we op een denkelijk
paradijselijke oever aanleggen
halen we onze huid open
aan onverwachte braamstruiken
doorroeien dan maar
en vermoeid deinen op
het onvoorspelbare water
dat draagt en stuurt
GOED GENOEG
niet alleen
de kromme tenen
maar ook
de brede heupen
de korte nagels
de grote borsten
roepen afkeuring op
ze kan gaan
ware het niet
dat
een bos krullen
de bekroning vormt van
een gulle lach
en een genereus hart
ze mag blijven